|
||||||||
Het is fijn, als je, recensent zijnde, na een beluistering of tien van de nieuwe plaat van een artiest, waar je jezelf fan mag van noemen, even niet weet waar te beginnen. Laat ik het in dit geval toch maar op het cd-boekje houden: dat bevat namelijk evenveel prachtige illustraties als er tracks op de plaat staan. Ze zijn van de hand van de mij onbekende Vicky Bogaert, die zich met deze collectie voor altijd in mijn veelziend oog heeft gewerkt en op wier website ik de jongste dagen menig bijblijvend kwartier het rondgestruind. Heel bijzondere dame, zo durf ik te denken, die hele fijne associaties weet vorm te geven en die, met deze set een heel fraai hoofdstuk toevoegt aan haar alreeds indrukwekkende portfolio. En dan nu de muziekjes: die zijn, zoals ongeveer alles waar Lennaert Maes de hand in heeft, stuk voor stuk illustraties van wat ik de “Leuvense School” zou durven te noemen: het clubje waartoe ook Jonas Winterland, Stoomboot en -al is hij niet van Leuven- Senne Guns behoren en waar het betere Nederlandstalige lied geproduceerd wordt. Dat Leuvense Levenslied neemt qua vorm een kruising aan van wat Spinvis doet en wat bij ons Lieven Tavernier doet. Hoogstaande teksten, die soms over de grootste banaliteiten kunnen gaan maar door hun vorm het onderwerp wel omhoog tillen, gecombineerd met muziekjes die vlot je oor binnendringen en ingespeeld worden door een aantal jongeren, die intussen elke voor zich een palmares bijeengespeeld hebben, waar je kunt mee buitenkomen. Dat zijn op deze nieuwe Lenny-plaat, naast Maes zelf, Roeland Vandemoortele, snarenwonder en toetsenist/percussionist bij de gratie Gods, waarvan de talenten al door menig Vlaamse artiest onderkend werden: Eva De Roovere, Biezen, Mon Réal, Neeka…allemaal deden ze al een beroep op hem. Voor Lennaert is hij een oude bekende, net als hij al vaker te horen was op platen van copain Andries Boone, die ook hier zijn opwachting maakt. Je kunt je stilaan afvragen bij welke plaat van niveau Andries de jongste tijd niét betrokken is, wat eigenlijk geen betoog behoeft, want ook hij is multi-instrumentalist in het kwadraat, terwijl bassist Mathias Moors niet alleen zijn instrumenten meebracht, maar het gezelschap ook onderdak bood voor een deel van de opname-activiteiten. Ook Moors is onlosmakelijk met de Leuvense scene verbonden, van Les Talons Gitans tot Stoomboot en MANdolinMAN. Drummer Bert Huysentruyt moet ook al even niet meer voorgesteld worden, aangezien hij met zowel Gorki, Guido Belcanto en Het Zesde Metaal (letterlijk) aan de slag is. Zo’n verzameling talent plegen we weleens een “Dreamteam” te noemen en dat demonstreren ze hier twaalf songs lang, op een plaat die, net als zovele producties van de jongste maanden, een duidelijke Covid-stempel draagt. Dit zijn songs, die met twee voeten in de realiteit van de dag staan, maar tegelijk soms schaamtevrij romantisch durven zijn. Van “Tante zag de zee nooit”, tot het nauwelijks 100 seconden tellende, maar ongemeen geinige “Johnny”, het van referenties aan Arno voorziene “Oh La La La” en tussendoor titels als “2020”, “E314”, laat de band duidelijk merken wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Ondanks de negatieve connotaties, die ongetwijfeld aan dit onzalige jaar verbonden zijn, klinkt toch haast overal een sprankel hoop door en wordt de plaat hoopvol afgesloten met “We Gaan Door”. Daar kunnen we alleen maar blij om zijn, want Lenny en de Wespen hebben nog maar eens een memorabele bijdrage geleverd aan de hedendaagse Vlaamse muziek, ondanks dat taalfoutje in het tekstboekje ;-). (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||